04/01/2025 | Press release | Distributed by Public on 04/02/2025 12:38
Welke rol speelt technologie in de manier waarop we de openbare ruimte ervaren en gebruiken op basis van jouw ervaringen en onderzoek?
Ik concludeer dat koptelefoongebruik in de publieke ruimte schuurt met wat een publieke ruimte nodig heeft om optimaal sociale functies te vervullen. De publieke ruimte kan een plek zijn waar mensen elkaar gaan (her)kennen, waar ze zich gezamenlijk veilig voelen en waar ze zelfs met elkaar tot nieuwe inzichten kunnen komen. Dit is in het kort de kern van mijn scriptie. Als iedereen zich afsluit, kan het zijn dat die sociale functies van de publieke ruimte deels verloren gaan. In andere woorden: als één individu kiest voor het dragen van oortjes op straat verandert er niets. Als iedereen het doet, komen de sociale functies in het gedrang.
Denk je dat de balans tussen verbinding en afzondering een universeel stedelijk probleem is, of specifiek voor grote steden zoals Amsterdam?
Hoe groter de stad, hoe anoniemer je er doorheen kan bewegen. Dat betekent dat niemand er gek van opkijkt als jij met oortjes op straat loopt en je afzondert. Dit in tegenstelling tot een klein dorp waar iedereen elkaar groet. Daar zal dit gedrag sneller als asociaal worden gezien. De sociale norm verschilt dus. Maar, belangrijker in mijn onderzoek is onder andere het verschil in prikkels waar dorpelingen ten opzichte van stedelingen aan worden blootgesteld. Hoe meer prikkels, hoe meer mensen zich willen afsluiten, dat schreef socioloog Georg Simmel al ver voor de opkomst van koptelefoons in 1903 in zijn bekende essay 'The Metropolis and Mental Life' ('Die Großstädte und das Geistesleben'). Ik heb me in mijn onderzoek beperkt tot de stad Amsterdam, maar die theorie volgend zou, los van culturele elementen, de prikkels van iedere drukke stad op de wereld mensen aansporen tot koptelefoongebruik.
Tijdens je onderzoek, wat verraste je het meest over het gebruik van koptelefoons in stedelijke omgevingen?
Dat het gebruik ervan verklaart kan worden met sociologische theorieën uit de 19e en 20e eeuw. Ver voor de opkomst van smartphones en koptelefoons dus. Hoe bijvoorbeeld Ferdinand Tönnies, Georg Simmel of Erving Goffman gedurende die eeuwen menselijk gedrag omschrijven, bleek ontzettend verhelderend in mijn poging het koptelefoongebruik van stedelingen vandaag de dag te verklaren.
Mijn onderzoek begon voor mij pas echt te leven toen ik er dankzij Tönnies, Simmel en Goffman achter kwam dat mensen zich ook in de 19e en 20e eeuw al probeerden af te sluiten van de drukke stedelijke omgeving. Dit was een kantelpunt in mijn onderzoek, omdat ik koptelefoongebruik niet meer onderzocht als de reden waarom mensen zich afsluiten, maar als een nieuw fenomeen om eeuwenoud gedrag in steden te vertonen. Dat heb ik als volgt omschreven in het Parool artikel:
'Eerst even terug in de tijd. De neiging van stedelingen om zich af te sluiten van hun omgeving is al zo oud als de weg naar Rome. Of beter gezegd, zo oud als de opkomst van de industriële stad. Van ver voor de introductie van de koptelefoon dus.
In 1903 muntte de Berlijnse stadssocioloog Georg Simmel de term 'blasé-houding'. Hij zag hoe de opkomst van grote industriële steden - met meer herrie, volle straten en dakloze mensen - voor een overdaad aan prikkels zorgde. Zij die zich niet beschermden tegen al deze prikkels, gingen ten onder aan de veelheid ervan, stelde Simmel. Waar mensen vóór de industrialisering in kleinere gemeenschappen het straatleven helemaal in zich op konden nemen, waren mensen in steden ineens genoodzaakt prikkels te filteren.
Dit deden ze door de herrie van machines en gesprekken van anderen op straat te negeren, of in ieder geval een poging hiertoe te doen. Simmel zag hoe men de rand van de hoed tot over de wenkbrauwen op het hoofd drukte, enkel naar de eigen voeten keek, oogcontact met daklozen vermeed en zich afsloot. De stedeling werd op die manier blasé - afgestompt. Daarbij kwam dat door de groei van steden inwoners elkaar ineens niet meer (her)kenden in de straten. De Duitse socioloog Ferdinand Tönnies beschreef dat proces in 1887 als een wisseling van Gemeinschaft naar Gesellschaft - van elkaar kennen en een emotionele band opbouwen in kleinere dorpen naar elkaar enkel nog aanspreken als men elkaar nodig heeft in de steden.
Rust en regelmaat in de drukte
Zo beschouwd is de opkomst van de koptelefoon geen aardverschuiving. Het is simpelweg een middel om te doen wat stedelingen al generaties doen: rust en regelmaat aanbrengen in de dagelijkse drukte en onvoorspelbaarheid van het leven op straat.'
Wat zijn jouw suggesties voor gemeentes/beleidsmakers om op deze trend te reageren?
Er zijn twee knoppen waar je aan kan draaien, namelijk veranderen hoe mensen zich in een gebouwde omgeving gedragen en aanpassen hoe die fysieke gebouwde omgeving eruitziet. In het eerste geval kan je denken aan gedragsveranderende communicatiecampagnes die mensen moeten stimuleren om minder hun koptelefoon te gaan dragen. In het tweede geval moeten stadsplanners bij het ontwerpen van de gebouwde omgeving er rekening mee gaan houden dat mensen er koptelefoons dragen. Het ontwerp van de bebouwde omgeving moet dan bijvoorbeeld iets in zich hebben dat ervoor zorgt dat mensen er graag aanwezig zijn zonder koptelefoon of oortjes.
Welke specifieke verhalen of momenten uit de interviews hebben indruk op je gemaakt?
De redenen die mensen noemen om hun koptelefoon of oortjes te gebruiken. Dat bleken er oneindig veel. Om er een paar te noemen: het wegdrukken van piekerende gedachten en gevoelens door maar consequent naar iets te luisteren, het non-stop in contact willen staan met vrienden door altijd te bellen, het indoen van oortjes om aan anderen op straat te laten zien dat je niet beschikbaar bent voor een gesprek (zonder daadwerkelijk iets te luisteren), of vrouwen (het waren in mijn onderzoek alleen vrouwen) die juist oortjes indoen omdat ze zich dan veiliger voelen als ze 's avonds op straat lopen. Veel van de interviews die ik voor mijn scriptie heb gehouden werden heel persoonlijk. Koptelefoongebruik gaf in veel gevallen prijs hoe iemand zich voelt, waar ze bang voor zijn of voor welke piekerende gedachten ze wegrennen. Dit bevestigde de verwevenheid van koptelefoons in het dagelijks leven van mensen.
Hoe zie je de toekomst van het stadsleven met de toenemende technologische hulpmiddelen die ons in onze eigen bubbels plaatsen?
Ik focus enkel op oortjes en koptelefoons en laat daarmee andere grote technologische ontwikkeling zoals smartphones en sociale media buiten beschouwing. Beiden wel cruciaal in bubbelvorming. Wat ik wel kan zeggen is dat voor mij de stad, ondanks het gebruik van koptelefoons en oortjes, nog steeds een ruimte is waar mensen die op oneindig veel manieren van elkaar verschillen zich tot elkaar verhouden. Daar kan iemand die op straat is zich nooit volledig aan onttrekken, hoe hard je de muziek ook zet. Stadsleven is zo dynamisch en de menselijke drang naar offline sociaal contact is zo groot, dat de stad ook de technologische ontwikkeling op dat gebied overleeft. Op die manier is de stad op zichzelf een remedie tegen bubbelvorming.
Welke gedragsverandering zou je willen aanmoedigen?
Ik hoop te laten zien dat we als stedelingen waarde creëren door zonder koptelefoon of oortjes met elkaar op straat te zijn. Dat onze interacties daar, zo simpel als het opvangen van flarden van gesprekken als je iemand passeert of het samen wachten voor een stoplicht, waardevol zijn. Als lezers dat bijblijft, ben ik tevreden.
Interview: Anja Robertus